De gevel als visitekaartje

Over deze video

De gevel is het visitekaartje van een gebouw. Als gevolg van verregaande ontwikkelingen in ontwerpsoftware zijn architecten in staat de meest ‘extreme’ gevelcreaties te bedenken. Maar deze creaties moeten wel maakbaar zijn. Waar staan we nu als het gaat om gevelbekleding, wat is mogelijk en welke materialen en technieken zijn momenteel de trend? We gaan in gesprek met een aantal experts van vooraanstaande gevelproducten en komen tot verrassende inzichten.

Kijkend naar trends in gevelbekleding, ziet Robert Corbier een duidelijke tendens in het creëren van een natuurlijke uitstraling. “Dat resulteert in het gebruik van metalen, zoals zink of geanodiseerd aluminium en zelfs rvs wordt als natuurlijk gezien. Ook koper, titaan, brons en terracotta worden steeds meer gebruikt in de gevel. Dat zien we niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland. Architecten streven naar een meer high-end gevel, robuust van karakter, die door middel van specifieke decors en vormen tot leven komt.” Richard de Wit kan dat beamen en zegt: “Behalve een natuurlijke look, moet een gevel tegenwoordig ook duurzaam en groen zijn. In dat opzicht merken we ook een stijging in de vraag naar luxere, duurzame materialen, zoals bamboe en duurdere gemodificeerde houtsoorten.”

3D vormen
Han Holtkamp merkt op dat een gevel tien jaar geleden veelal nog uitgevoerd werd in één standaardkleur, maar dat tegenwoordig ook vaker meer kleuren vanuit een kleurenpalet door elkaar worden gebruikt in een gevel. “Dat is een trend die is komen overwaaien uit Oost-Europa,” zegt Robert Corbier. Volgens Mario van Leeuwen is dat ook een gevolg van het zoeken naar alternatieven in 3D gevormde gevelvlakken. “Omdat 3D vormen een kostbare aangelegenheid is, met name ook als het gaat om bevestigingstechnieken, wordt gezocht naar alternatieven, zoals het toepassen van verschillende kleuren in een gevelvlak. Dat maakt de gevel speelser dan het gebruik van een simpele grijze plaatgevel.” Haro Coolen: “Door de invloed van BIM, het 3D denken, tekenen en ontwerpen, is het veel makkelijker om een 3D vorm te begrijpen. Dat stelt ons als leveranciers van gevelproducten voor de uitdaging om de rekenwaarden van onze producten te verruimen, maar wel conform alle wet- en regelgeving, windlasten, et cetera.”

Gerecyclede producten
Richard de Wit stipte het al even aan, bamboe is een product dat vrij nieuw is als toepassing in de gevel. “Het product sluit naadloos aan op de duurzame gedachte. En door te kiezen voor een slimme bevestigingsmethodiek hoeft de montage geen tijdrovende klus meer te zijn.” Han Holtkamp: “Een andere stroming is het gebruik van gerecyclede producten. Dat gaat van het recyclen van stenen tot zelfs aan het hergebruik van banden voor geveltoepassingen.” Richard de Wit: “Voor wat betreft het hergebruik van kunststoffen in de gevel, wil ik toch een kanttekening plaatsen. Op moment dat brandveiligheid en brandgedrag van materialen een issue is, dan kom je met gerecyclede kunststoffen niet weg. Vanuit Europa is er regelgeving ten aanzien van brandgedrag voor het gebruik van materialen aan de gevel. Open vluchtwegen en galerijen moeten aan brandklasse C voldoen. De onderste 2,5 meter bij gebouwen met een verblijfsgebied boven de 5 meter moet aan Euroklasse B voldoen. Er wordt steeds meer gevraagd om dat te kunnen aantonen. Nu is dat nog op materiaalniveau, maar we gaan steeds meer naar ‘end use application’. Dat wil zeggen dat het complete gevelsysteem dat wordt toegepast, moet worden getest.”

Haro Coolen & Ronald Andriessen
Haro Coolen & Ronald Andriessen

Brandgedrag
Mario van Leeuwen interpreteert de regelgeving voor brandveiligheid van gevels op een iets andere manier. “De huidige regelgeving is uitsluitend gericht op het voorkomen van een brandhaard van binnen naar buiten. Maar brandhaarden van buitenaf kunnen ook invloed hebben op het gebouw. Praktijkvoorbeelden te over, met als meest recente voorbeeld een brand op een balkon van een wolkenkrabber in Abu Dhabi als gevolg van het afsteken van vuurwerk. Net zoals een brandcompartimentering intern, zou je eigenlijk ook een compartimentering in het gevelvlak moeten creëren. Een compartimentering, zowel horizontaal als verticaal. Dat geeft echter weer problemen bij geventileerde gevels. Maar, vooralsnog als je naar brandvoorschriften kijkt, is het altijd gericht op brandoverslag van binnen naar buiten.” Richard de Wit nuanceert dat enigszins: “Er zijn twee typologieën bij brandregelgeving. WBDBO gaat over de compartimentering, de constructieve doos van het gebouw. En op het moment dat je daar een bekledingsmateriaal aan gaat hangen, moet dat ook aan brandveiligheidseisen voldoen. Daar is gewoon regelgeving voor.” En dat deze regelgeving te mager is in Nederland, staat ook als een paal boven water, meent Haro Coolen. “In vergelijking met landen als Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk loopt Nederland behoorlijk achter met de regelgeving, en al helemaal als het gaat om gebouwen hoger dan 25 meter.” Robert Corbier: “Een gevelbekledingsmateriaal dat niet aan de brandregelgeving voldoet, draagt uiteindelijk bij aan de verspreiding van de brand verder over de gevel. Dat is dus ook gebeurd in Abu Dhabi.”

Gecertificeerde elementen
Als een gevelplaat wordt gemonteerd op een houten regelwerk, zoals gebruikelijk in ons land, dan kan het onmogelijk voldoen aan de brandeisen, vervolgt Mario van Leeuwen. Richard de Wit: “Dat hoeft ook niet in een gesloten gevelconstructie volgens de Nederlandse regelgeving. Bij een open gevelconstructie moet ook de achterconstructie aan de minimale brandklasse B voldoen.” Rolf Pennings: “Het totale element moet inderdaad aan de brandklasse voldoen. Dat kan bijvoorbeeld door het toepassen van brandvertragend gemodificeerde folies of geschikt plaatmateriaal bij een geventileerde constructie. Het totale systeem, de totale constructie, gaat daarmee voldoen aan de eisen die staan in het Bouwbesluit. Dus er zijn wel degelijk eisen voor.” Richard de Wit: “Dat is ook de reden dat complete, gecertificeerde systemen aan populariteit winnen, al dan niet ontstaan uit een ketensamenwerking tussen verschillende partijen die samen achter het totaalproduct staan.” Dat betekent dus ook dat leveranciers van gevelproducten ervoor moeten instaan dat het hele pakket functioneert, zegt Robert Corbier. “En dat verschilt misschien per systeem en per land, maar je ziet inderdaad steeds meer dat de verantwoordelijkheid voor het totale gevelpakket ergens moet gaan liggen.” Oorspronkelijk was dat de taak van de hoofdaannemer, weet Han Holtkamp. Richard de Wit: “En zij schuiven die verantwoordelijkheid steeds meer af richting gevelbouwers.” Rolf Pennings: “Gevelbouwers betrekken op hun beurt steeds vaker de leveranciers in het proces. Zo krijg je als leverancier de kans om kennis te delen over oplossingen die zo min mogelijk risico’s met zich meebrengen. Want dat is waar zij naar op zoek zijn. Het Unidek SIPS gevelsysteem, dat onder geconditioneerde omstandigheden wordt geprefabriceerd en als kant en klaar product op de bouw wordt afgeleverd, is zo’n oplossing.” Bart Jannink: “Geprefabriceerde elementen zijn op zich de perfecte oplossing, mits op een juiste manier gekoppeld op de bouw. Als de aannemer de adviezen en voorschriften van leveranciers niet goed kan vertalen naar de praktijk ontstaan er tijdens de bouw grote vertragingen omdat systemen niet op elkaar aansluiten. Het werken met BIM zal daar in de toekomst een positieve bijdrage aan leveren.”

Rolf Pennings
Rolf Pennings

Invloed van de architect
Volgens Han Holtkamp is de invloed van de architect de laatste acht tot tien jaar behoorlijk veranderd. “De vasthoudendheid van een architect aan zijn ontwerp is niet meer zoals die geweest is. We zien regelmatig dat de architect meedeint op eventuele alternatieven die worden aangedragen door een aannemer.” Ook Ronald Andriessen kan dat beamen.
“De architect is vele malen minder belangrijk geworden dan jaren geleden. Dat zie je ook terug in de bestekeisen. Werd je voorheen als fabrikant van gevelproducten met naam voorgeschreven, nu wordt bijvoorbeeld slechts een bepaald type plaat voorgeschreven. En dan komt de bal bij de hoofdaannemer te liggen en kan de definitieve keuze alle kanten op schieten, ondanks dat de wens voor een bepaalde leverancier is uitgesproken. Zelfs het esthetische aspect is dan niet meer veilig en kan zomaar van tafel worden geveegd op het laatste moment.” Haro Coolen ziet een tweedeling. “Er zijn projecten waarbij een architect echt zijn stempel drukt op een specifieke gevelbekleding van een bepaalde leverancier, gesteund door de opdrachtgever. Aan de andere kant is er inderdaad een hele grote groep aan architecten die niet meer zijn stempel kan drukken op een project. Zij omschrijven zelfs niet eens meer een product, als het maar vlak is en een bepaalde kleur heeft.” Robert Corbier: “Sterker nog, als er door een aannemer een alternatief wordt aangedragen dat net niet vlak is, maar wel goedkoper, dan gaan architecten en opdrachtgevers daar gewoon in mee. Ze zijn dan absoluut niet meer appels met appels aan het vergelijken.” Bart Jannink: “ Ik onderschrijf dat de invloed van de architect is veranderd de laatste jaren. Een architect wil zijn stempel drukken op een project, zijn ‘handtekening’ zetten. Hij zal dat niet snel los laten. De huidige realiteit is echter dat aannemer en opdrachtgever meer en meer een eindoordeel vellen waardoor de esthetische gedachte achter een ontwerp volledig van tafel gaat. De huidige architecten zien dit met lede ogen aan zullen proberen het vak van architect (vormgever, ontwerper, bedenker) veilig te stellen. In tijden van crisis werd een alternatief materiaal snel geaccepteerd. Nu de bouwsector uit het dal klimt, zal echter de invloed van de voorschrijvende markt weer toenemen en zullen leveranciers zich opnieuw op deze markt moeten manifesteren.” Rolf Pennings: “Bij grotere projecten wordt de total cost of ownership (TCO) steeds belangrijker. Als ook het onderhoud wordt meegenomen in de prijs, is er het kwaliteitsbesef ineens wel en worden er bijvoorbeeld ook daadwerkelijk verouderingstesten gedaan met gevelbekledingsmaterialen. Goedkoop is dan vaak duurkoop, zeker op de lange(re) termijn.”

Bevestigingsmethodieken
Over de afgelopen 25 jaar bezien, merkt Mario van Leeuwen een duidelijke ontwikkeling in de kwaliteit van bevestigingsmethodieken en een groei in het toepassen van lijmverbindingen, ook voor grote gevels. Ook Han Holtkamp kan die trend onderschrijven in Nederland, maar ziet in Duitsland wel een zekere scepsis tegenover het lijmen van gevelbekleding. Ook vraagt hij zich af of die groei wellicht zal afvlakken door de steeds betere methodieken voor blinde mechanische bevestiging?” Robert Corbier: “En als gevraagd wordt naar aantoonbaarheid van een duurzame veiligheid van een lijmverbinding tot vijftig jaar, kom je met een lijmverbinding niet weg.” Mario van Leeuwen: “Als een vijftigjarige duurzame veiligheid wordt gevraagd, is er ook een mogelijkheid om de veiligheid van de gevel te garanderen middels monitoring, net zoals je een liftinstallatie controleert op duurzame veiligheid. Zie het als een APK keuring voor gevels.” Een onderhoudsschema maakt de TCO niet interessant, meent Robert Corbier. “Als een extra borging wordt aangebracht, is het overigens geen issue meer. Hetzelfde geldt voor verlijmen met tapes. Een mooie, droge methode en ook op de bouw goed toe te passen. Maar ook dan loop je tegen dezelfde aantoonbaarheidsproblemen aan als bij een lijmverbinding.” Haro Coolen: “Grote cassettes worden ook verlijmd. En vervolgens worden deze geschroefd op een achterconstructie. Niemand stelt dan de vraag of het verlijmde tussenregeltje blijft hangen. Maar als je een gevelplaat wil verlijmen, ontstaat een hele discussie.” Zelfs als het gaat om nieuwe manieren in mechanisch bevestigen, anders dan een schroef-/spijkerverbinding is men al sceptisch, zo weet Richard de Wit uit ervaring. “Ook dat vraagt aantoonbaarheidsdocumenten. Gelukkig is de duurzame veiligheid van deze verbindingen wel aantoonbaar te maken in de Europese ETA leidraden.”

Foto-11

Achterconstructie
De brandeigenschappen, sterkte en waterdichtheid zijn volgens Rolf Pennings drie belangrijke aspecten voor de achterconstructie van een geventileerde gevel. “Ook maatvastheid en een goede verwerkbaarheid zijn van belang, vult Richard de Wit aan. “Het is de drager van de schil, de uitstraling van een gebouw. De achterconstructie krijgt een steeds prominentere rol.” Robert Corbier: “Niemand wil op de bouw nog moeten puzzelen, zagen of hakken. Ook de achterconstructie moet volledig op maat geleverd worden, als element of als compleet onderdeel, gemonteerd kunnen worden. Waar vroeger het nog vrij acceptabel was dat je in een open voeg nog iets van de achterconstructie zag, moet dat nu zo min mogelijk zichtbaar zijn. Dat kan vrij goedkoop tegenwoordig, dus waarom zou je het laten. De achterconstructie moet dus enerzijds eenvoudiger te verwerken zijn, maar anderzijds ook chiquer en mooier zijn, terwijl het niet meer mag kosten. Minder onderdelen op de bouw. Dozen vol onderdelen verschepen richting de bouwplaats wordt niet meer gewaardeerd. Er is ook steeds minder ruimte op bouwplaatsen, zeker bij renovatiewerken. Dat heeft zelfs impact op dieptes van de achterconstructie zelf. De afstand tussen het constructieve deel van een gebouw en de esthetische schil moet steeds kleiner worden.” Ook Rolf Pennings kan dat beamen. “De dikte van een gevelpakket is vooral heel belangrijk als deze tussen de constructieve vloeren in wordt geplaatst. Dat slokt immers verhuurbare vloeroppervlakte op. Het is voortdurend een ‘strijd’ tussen uitstraling, maximale vloeroppervlakte en isolatiewaarden, die ook steeds verder omhoog klimmen.”

Foto-4
Han Holtkamp

Circulaire economie
De gevel en de circulaire economie, hoe kijken de heren daar tegenaan? “In principe kan het allemaal, in de praktijk gaat het toch net iets anders,” zegt Richard de Wit. “Je zou dan een gevel moeten afbreken en vervolgens moeten inzetten voor een nieuw gevelproduct op een ander gebouw.” Het zou volgens Robert Corbier wel kunnen binnen een TCO concept, waarbij je onder meer ook een gevelproduct least voor een all-in bedrag, inclusief onderhoud, et cetera. Daar zou het in kunnen passen.” Gebouweigenaren vinden het belangrijk, maar niet zo belangrijk om er extra voor te betalen, weet Han Holtkamp. Haro Coolen: “Uit diverse cijfers blijkt wel dat gebouwen die volgens de allerhoogste BREEAM classificatie zijn gebouwd, over het algemeen verhuurd worden voor een hogere prijs en langere duur.” Robert Corbier: Je zou ook kunnen denken om duurzaamheid op een andere manier te benaderen door bijvoorbeeld de levensduur van gevelproducten met bepaalde ingrepen op te rekken van dertig naar zestig jaar.” Maar is dat zinvol, vraagt Haro Coolen zich af. “Is het wel interessant de levensduur van een gevelproduct op te rekken? Een gebouw van honderd jaar oud heeft een esthetische kwaliteit, maar energetisch is het niet best. Ontwikkelingen in technieken en energetische waarden gaan razend snel. Ik denk juist dat je de levensduur niet moet oprekken, maar moet verkleinen. En dan wordt circulair bouwen juist heel belangrijk, een voorwaarde om te kunnen blijven bestaan.” Bart Jannink: “Een oplossing voor het oprekken van de levensduur zonder verlies van energetische waarden kan wellicht gezocht worden in modulair bouwen waarbij aan iedere module, in dit geval de gevelconstructie, de op dat moment geldende eisen worden gesteld bij vervanging

Categorieën :
Design
Deel dit bericht :

Gerelateerde video’s